Beschouwingen 2003

‘Voorbij het Oosten’

Hugo Brutin – 2003
kunstcriticus


Ruim vijf jaar heeft Carl Soete niet meer geschilderd.
De vormentaal en thematiek zijn gewijzigd, de geest of noem het de onderliggende gedachte is fundamenteel dezelfde gebleven. Ik ben ervan overtuigd dat velen onder U zich zijn vroeger werk zullen herinneren. In een eerder etherische sfeer waarin luminositeit domineerde schilderde hij letters en cijfers, mediteerde hij op beeldende wijze over het voorbijglijden van de tijd, en de kwaliteit van de dingen die ons omringen, projecteerde hij menselijke wezens of het beeld van de vrouw in een wereld van eerder economische of pragmatische dan geestelijke gedrevenheid.
Hij was er zich van bewust dat hij in een draaikolk was terecht gekomen en dat enig reageren geboden was. Hij deed het op picturale wijze door taferelen te creëren waarin betekenissen of zinspelingen over elkaar heen buitelden en de kijker in ruime mate aan de hand van duidelijke tekens en symbolen zijn eigen interpretatie kon laten gelden.
Het waren veelal tengere taferelen in lichte tinten, etherisch zoals gedachten kunnen zijn. Af entoe kon men vaststellen dat de kunstenaar ook een voortreffelijk tekenaar was en dat hij op overtuigende wijze een compositie kon opbouwen die naast de gedachte ook de vorm koesterde.

Men zou deze schilderijen op doek – en ook dat schilderen op doek is nieuw en overtuigend – kunnen opsplitsen in sfeerbeelden van een landschap en in menselijke taferelen waar symbolen in optreden, getekende symbolen die contrasten zijn en daarnast de symboliek van de kleur die inspeelt op de basisgedachte.
Het schilderen en het tekenen zijn als beeldend gegeven twee verschillende werelden, twee discilines, het merkwaardige daarbij is het feit dat Carl Soete in elk van de twee uitmunt, ook al beklemtoont hij dat niet. Het geschilderde en het getekende refereren daarnaast ook nog op een andere wijze naar twee werelden, naar twee sociale entiteiten, naar twee opvattingen van het begrip beschaving, maatschappij, leven met en hanteren van objecten in functie van het bestaan. Zo is ieder doek een geïsoleerd gegeven, een verhaal op zich met telkens een verzuchting of een herkenbare flits, het beeld van een mens met zijn attributen, op een welsprekende schilderkunstige manier uitgebeeld gehuld in een vlakte van kleur die gevoeler is dan men op het eerste zicht zou denken. Personages en objecten zijn fijn, knap en bijwijlen subtiel geschilderd. Zij reflecteren de nauwgezetheid van wie zijn kunde in vraag stelt omdat hij een beangrijke stap heeft gezet.
Het is goed in die optiek even stil te staan bij een detail, bij de schaduwen van een kledingstuk, bij het heerlijke kleurgebruik van een stapektje pompelmoezen op een karretje, bij tinten die wegglijden in een neventint terwijl men ze bekijkt, zoals men ook verbaasd en bewonderend kan kijken naar de schitterende lijnvoering waarmee een westerse tegenhangerstaat getekend of een zinspeling als in filigraan verschijnt, verbazingwekkend van trefzekerheid, van sfeerschepping en van zegging.

Dat Carl Soete beide technieken op een meer dan voortreffelijke wijze beheerst mag als een verworvenheid worden aanzien. Boeiend is ook de vaststelling dat hij die technieken of discipilens op discrete maar niettemin voor wie wil kijken frappante wijze integreert in een totaalbeeld waarin ook de gedachte is opgenomen. Dat is een eerder uitzonderlijk dat wil zeggen niet zo vaak voorkomend gegeven dat van deze tentoonstelling een verrijkende ervaring maakt.
Het schilderne beleeft een kleurrijke triomf in de grotere doeken waarin een landschap staat afgebeeld, natuurgetrouw en toch niet anekdotisch omdat het picturale domineert, en de emotie van de schilder voelbaar is. Hier bewijst Carl Soete dat hij een schilder is, dat wil zeggen iemand die in een trance van kleuren de werkelijkheid sublimeert en toch niet vervreemdt, zijn ontroering laat blijken maar het geheel van harmonieën daarom niet uit het oog verliest.